Meisjes – C. Buddingh’

Ja, zo vanaf mijn zestiende heb ik
rabiaat achter de meisjes aangezeten.
‘k Wist wel niet wat ‘k moest doen als ‘k er een ving,
maar ’t waren zulke fabelachtige wezens.

Godinnen van een geheimzinnig rijk,
waar je af en toe een glimp van op mocht vangen.
Dan sloot de voorhang weer en bleef je alleen.
Maar overal in je hoorde je ze zingen.

Fluisteren ook vooral. En giechelen. Zag
je er dan zó gek uit? Je speelde toch
’n aardig partijtje in DFC-a.

Ongrijpbaar cirkelden ze om je heen.
Die ’t dichtste bij leek, bleek plots ’t verste af.
’t Was nog verwarrender dan algebra.

Share

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.