Om vier uur opgestaan. De nok van dit dak
heroverd. Op slag beginnen fluiten als een
gek. Pas opgehouden toen iedereen hier
zijn plaats weer leek te kennen. Vervolgens
voor het eten gezorgd voor die smekende,
zeurende, zich nooit sluitende snavels waarin
wormen eindeloos blijven verdwijnen. En weer
medelijden gevoeld met de logge, pluimloze,
niet-vliegbare monsters daar beneden in de
tuin. Hoe rechtvaardigen zij toch hun bestaan?
Hoe wil de zon zelfs maar schijnen op hun
tot vervelendstoe veranderende buitenkant?