Kleine meisjes,
mager en zonder hoop
dat de sproeten ooit van hun wangen verdwijnen,
die niemands aandacht trekken en
over de oogleden van de wereld lopen,
op pappa of mamma lijken,
wat hen serieus beangstigt,
worden onder het eten
of onder het lezen
of voor de spiegel staand
naar Troje ontvoerd.
In de grote garderobes van de oogzwenk
transformeren ze in oogverblindende Helena’s.
Over de koninklijke trap lopen ze omhoog
onder het geruis van bewondering en hun lange sleep.
Ze voelen zich licht. Ze weten dat
schoonheid rust betekent,
dat de mond het woord betekenis verleent,
en dat elk gebaar zichzelf
in bezielde nonchalance uithouwt.
Hun gezichtjes,
de terugzending van de gezanten waard,
prijken trots op hun hals,
die om een belegering vraagt.
Knappe, donkere acteurs,
broers van vriendinnen,
de tekenleraar – ach,
ze zullen allen sneuvelen.
Kleine meisjes kijken
vanaf een toren van glimlach
neer op de catastrofe.
Kleine meisjes,
handenwringend
in een bedwelmend veinsritueel.
Kleine meisjes
tegen een achtergrond van verwoesting
met de brandende stad als diadeem,
met ringen van gejammer in hun oren.
Bleek en zonder één traan.
Van het gezicht vervuld. Triomferend.
Alleen verdrietig omdat
ze moeten terugkeren.
Kleine meisjes,
terugkerend.
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
Wat mooi, Jan!