ze breit een trui voor mij
of voor het kind dat ze had –
er vallen steken
verwonderd trekt ze aan haar bol
het sneeuwt witte haren
licht zijn haar ogen
het sneeuwt ook in haar hoofd
ik zie er mensen verschijnen
en verdwijnen
ze staart naar het patroon
wol is niet zacht
zegt ze
herhaalt ze
ze is de draad kwijt
en ze huilt, ineens bang
haar handen zijn gestopt
ze voelen koud
ik zet voor ons koffie
ze wijst me een wolk
die vogels in haar tuin brengt
die ons vormen geeft van liefde
hoe lang
blijf ik bestaan achter haar ogen
bewaren pootjes in de sneeuw
of duurt een trui
ze pakt de draad weer op
ik hou het patroon voor haar vast
in dit teder schemer
we strelen het laatste restje wol