1945 – Ed Leeflang

Op wat legerauto’s na lege wegen,
waanzinnig veel vis in de meren,
de grootste stilte ooit gemeten
in Overijssels kop en ergens moesten
nog frontlijnen lopen en landschappen zijn,
steden en deelstaten die bleven zweren.
Aan de Beulaker gingen we – vijf jongens,
vier meisjes – met een bus eierpoeder
en één pakje Craven-A kamperen.

De boer melkte te vroeg, te laat
en Hirosjima was nog niet gedaan.
Niets zou de zwanebloemen, het riet
of ons en de aanhalige wilgen
nog naar het leven willen staan.
Punters vervoerden strobalen
of net zulke rustige mensen.

Een meisje kon hier alleen Ineke heten;
ze stak ‘s avonds eendeveren
in haar haar en fluitekruid.
In de hooizolder perste zich dan
steeds meer nacht en ze bestond.
Verder dat ontzag dat het hield
en niet begaf. Hoe kon er na al die oorlog
zoveel boter en brood zijn en bruid?

De scholen begonnen. We schreven elkaar.
Haar inkt was paars en haar spelfouten
waren groter dan haar borsten.
Ik handelde ernaar. Ik dacht wat
zeker een half leven kostte: dat geluk
de onnozelen treft, de meisjes en de hansworsten.

Over Ed Leeflang

Share

Ontdek meer van JKleest

Abonneer je om de nieuwste berichten in je inbox te ontvangen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.