Nu ontmantelt de winter zijn doden
vissen komen naar boven, vlak onder het ijs
liggen hun witte buiken gebogen
Schuchter worden zij aangeboden
als een afscheidsgeschenk
van de wijkende vorst
Waarom zij niet mee kunnen smelten
zodat hun verstarring doorbroken en
zij weer zwemmen konden, keihard wegzwemmen
vraagt het kind aan mijn hand: kunnen ze dat?
Veel kan in de lente (vraag het de bomen)
maar nee, zeg ik: dood is dood,
brood is brood echoot het kind, rood
is rood; dat rijmt. En ik knik.
—