Sporen van je vacht,
je haren overal in ’t rond,
op stoelen, de wc-bril,
op mijn kleren, in mijn mond
en telkens lieve engel
moet ik denken
aan je goddelijke kont,
neem me niet kwalijk,
aan je goddelijke vonk.
Vertrouw nooit iemand van wie de televisie groter is dan de boekenkast