De schorre zeilen, de sneeuwende zee met
De vinkenslag der baren: haar bladeren
En het doornaveld verlangen: haar golven
Rijden tegen het land waar de vlag der bronst uithangt,
Monsteren de muren aan,
Lokken het mos en de mensen, de merries en het zand,
Laten de stenen als sterrebeelden achter
En bevrijden — zij, de zee en haar schuimbekkende beesten —
De man in alle vrouwen, de tanden in mijn mond.
—