Hij komt, of niet, of wel, of… enzovoorts,
maar Friesland wrijft zich nú al in de handen,
van Snits tot Ljouwert hoor je klappertanden
van barre kou en van elfstedenkoorts.
Gedichten
Mijn dochter en ik – Ed Hoornik
Terwijl ik lees voel ik mijn dochter kijken;
ik laat niets merken en lees rustig door.
Haar leven doet zich helder aan mij voor:
het zal in alles op het mijne lijken.
Hebniks – Remco Campert
Deze wereld is een warboel
weinigen zijn nog goed bij hun hoofd
angst regeert hen
angst voor de ander
angst voor hen die uit vreemde streken komen
dat ze je veilige huizen zullen betreden
je dochter verkrachten
je hond zullen eten
angst voor mensen zoals jij
angst voor ooit zelf te moeten vluchten
deel uit te maken van het leger van de havelozen
en de hebniks
Bevlogen – Jean Pierre Rawie
Ik weet niet zeker of het zwanen waren,
een najaarsnanacht dat hun vleugelslag
in duizendvoud over het huis heen lag,
om pas tegen het daglicht te bedaren.
Liefde is… – Levi Weemoedt
Ach! Hoeveel kopjes trok ik van dit zakje thee?
In hoeveel verzen heb ik jouw gezicht bezongen?
Ja, hoeveel maal verdween de zon in zee?
En hoeveel teer bleef achter in mijn longen?
Raad – Annie M.G. Schmidt
Neem nooit een dichter, m’n dochter
zo een met een dichterskop,
zo eentje met lange haren,
zo een wordt er ook met de jaren
niet monogamer op…
Er is een grote norse neger – Lucebert
Er is een grote norse neger in mij neergedaald
die van binnen dingen doet die niemand ziet
ook ik niet want donker is het daar en zwart
Soms, ’s avonds – C. Buddingh’
Soms, ’s avonds, staat mijn vader in de kamer.
Vreemd oud geworden, haast vel over been.
‘Slapen ze, Stientje en de jongens?’ ‘Ja, hoor.’
(Zij mogen hem niet zien.) Hij zucht tevree.
Moeder – Vasalis
Er was niets, dacht ik altijd, denk ik nog,
dat je niet kon. Heel mooie pakjes maken
ritselend met bruin papier –
de stroeve jampot opendoen, wonden verbinden
gireren, condoleancebrieven schrijven,
voorlezen, spreken in vijf talen, bijna
verdronken honden uit het water halen
levendig luisteren naar langdradige verhalen.
Maar bij het einde van het lied zei je:
ik kan het niet, liefje, ik kan het niet.
En je bedoelde doodgaan. Uren door het mulle zand
gestrompeld, houvast zoekend met je hand.
Ook dat heb je tenslotte gekund,
beminde. En aan het strand zal ik je later vinden.
Laat me je vinden. Je kan het toch?