Toen ze een meisje was van zeventien
moest ze een hele middag erwtjes doppen
op het balkon. Ze wou de teil omschoppen.
Ze was heel woest. Ze kon geen erwt meer zien.
Gedichten
Dryade – Gerrit Achterberg
Ik heb de linde heilig doen verklaren,
die ik gedurig voor een vrouw aanzie.
Ver genoeg weg wordt het verschil nihil:
de stam het lichaam, klederen de blaren
en goud haar de bloesem bovendien.
Tot we stevig genoeg zijn – Merel van Slobbe
Je komt zachtjes binnen zodat het blijven
minder op zal vallen en we praten over dingen
als stofzuigerzakken en wasverzachter.
G (vijfde sonnet) – Rutger Kopland
Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin,
de baas voor mijn hond, het kind in mijn jeugd,
de oude man bij mijn dood, wie zal dat zijn als
ik het niet ben? Jij? Ach kom, jij bent niets
De kersentuin of een andere tuin – Jaap Harten
Met de samovar onder seringen
De nacht zien met helder oog
Nu vogels hun nesten wiegen
In slaap achter netten van dauw
Ochtendritueel – Charles Ducal
Elke morgen worden wij herenigd.
In de keuken ligt het hoofd
onder de kraan. Ik sluit het aan,
het spreekt getrouw de ochtendbede:
De olifant – Patty Scholten
Hij stapt behoedzaam en ziet grijs van zorgen
dat hij geen muis of mier of mens vertrapt.
De rafelige oren vaal gelapt,
een slurf hangt uit, het slimme oog verborgen.
Ter informatie, wellicht – Thera Westerman
De vloeren zijn opnieuw gebeitst
maar alle parkieten weggevlogen
mijn blinde groene oog
dat ingeruild zou worden
voor contactlens, is helaas
per misverstand blauwzwart uitgevallen
het houdt, dat geef ik toe
paarse beloften in,