Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
– Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?
Vertrouw nooit iemand van wie de televisie groter is dan de boekenkast
Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
– Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?
Zes jaar heeft ze geleerd wat blijven was:
wat ouders deden, en wat dus alles ging doen:
een tafel bij een stoel, nu bij toen.
Het meervoud van geluk was: wij.
De namen der gevallenen
die wij zo snel vergaten
worden soms nog gezongen
bij monde van de stormwind.
Dan: luister aan de palen.
Ik hoorde het eens vervaarlijk
onder Zalk en Veecaten –
te zwaar haast voor de masten
en de metalen draden.
—
We liepen door de duinen
Het was een uur of vier
We zagen de ochtend gloren
We waren verschrikkelijk hier
Op socialisten, sluit de rijen,
het rode vaandel volgen wij.
Het geldt de arbeid te bevrijden,
verlossing uit de slavernij!
Op socialisten, sluit de rijen,
het rode vaandel volgen wij.
Het geldt de arbeid te bevrijden,
verlossing uit de slavernij!
All’ aards geluk, all’ zonnepracht,
all’ geesteslicht, all’ wetensmacht,
zij aan het zwoegend volk gegeven!
Shall I compare thee to a summer’s day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer’s lease hath all too short a date:
Ik ben een cluster dode zonnen,
hard geworden overschot vol weerstand,
zelfs met maximale aanloop kaatst de lucht
mijn sprong op kniehoogte terug.
Ik drijf alleen op water en zelfs dat
maar tijdelijk, de ruimte tussen
mijn gespreide armen
vangt geen wind.
Er vliegen raven tussen de huizen
En de stemmen van de doden
Ruisen door de populieren langs het pad
Dit is het dorp waar ik geboren ben
Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.
O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen,
met slepend haar en met de geur van jeugd
stromende uit zijn schone wonden,
het jonge hoofd nog ongeschonden,
De trotse romp nog onverslagen.