Een vrouw beminnen is de dood ontkomen,
weggerukt worden uit dit aards bestaan,
als bliksems in elkanders zielen slaan,
tezamen liggen, luisteren en dromen,
meewiegen met de nachtelijke bomen,
elkander kussen en elkander slaan,
elkaar een oogwenk naar het leven staan,
ondergaan en verwonderd bovenkomen.
Ed. Hoornik
Ed Hoornik
Hoornik, Eduard Jozef Antonie Marie (Ed.), letterkundige en journalist (‘s-Gravenhage 9-3-1910 – Amsterdam 1-3-1970). Zoon van Pieter Antonie Hoornink (bij vonnis Arr. Rb. ‘s-Gravenhage van 5-8-1881 gewijzigd in Hoornik), meubelmaker, en Petronella Allegonda Vogel. Gehuwd op 14-8-1934 met Elisabet Theodore Nussbaum. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren. Na echtscheiding (22-6-1957) gehuwd op 10-7-1957 met Maria Albertha Bouhuijs (Mies Bouhuys), schrijfster. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Ed. Hoornik heeft in ‘s-Gravenhage een katholiek-gerichte opvoeding gehad, ook wat het onderwijs betreft. Toen hij in 1927 van het St.-Aloysius-college wegens wangedrag verwijderd werd, heeft hij zijn HBS-opleiding voltooid aan een Gemeentelijke HBS aan de Derde Van den Boschstraat. Hij heeft daarna bijna een jaar medicijnen gestudeerd in Leiden, maar voelde zich meer aangetrokken tot journalistieke en literaire bezigheden. Wél heeft zijn Leidse tijd zijn debuut opgeleverd: nl. het gedicht ‘Mist’ in Het Roomsch Studentenblad van april 1929. In hetzelfde jaar krijgt hij een baantje als journalist bij het toenmalige dagblad De Tijd, waar hij kennis maakte met o.a. Anton van Duinkerken. Hij begint met het publiceren van verhalen, o.a. in De Zondagscourant van De Maasbode en in De Witte Raaf, het bijblad van De Katholieke Illustratie, en van gedichten, o.a. in het tijdschrift De Nieuwe Eeuw. Zijn eerste gedichtenbundel, Het keerpunt (1936), draagt als ondertitel: ‘Sociale en andere verzen.’ In deze tijd nl. heeft hij contacten met literatoren uit communistische richting; een echte partijsocialist of -communist was Hoornik echter niet en zou hij ook nooit worden. Vaker – en dat in zijn hele oeuvre – zien we bij hem religieuze motieven van dikwijls zeer persoonlijke aard.
Meisje in de tram – Ed. Hoornik
Mannen kijken mij aan,
kleden mij haastig uit,
breken in in mijn huid,
randen mij overal aan,
kunnen niet verder gaan.
Mijn dochter en ik – Ed Hoornik
Terwijl ik lees voel ik mijn dochter kijken;
ik laat niets merken en lees rustig door.
Haar leven doet zich helder aan mij voor:
het zal in alles op het mijne lijken.
Ik ben de kleine dochter van Jaïrus. – Ed. Hoornik
Ik ben de kleine dochter van Jaïrus
Ik lig hier op een veel te grote baar.
De dood zit in mijn ogen en mijn haar,
dat, nu de krul eruit is, zonder zwier is.
Op school stonden ze… – Ed Hoornik
Op school stonden ze op het bord geschreven,
het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
De ene werklijkheid, de andre schijn.
Pogrom – Ed. Hoornik
Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
– Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?