Ik zag de mensen in de straten,
hun armoe en hun grauw gezicht, –
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.
Ida Gerhardt
Sonnet voor mijn moeder – Ida Gerhardt
Gij hebt, Moeder, dit leven zwaar gedragen.
Gelijk ik het zwaar draag. Wij zijn verwant.
Wij horen in dit stormbevochten land
van kavels, tussen dijk en stroom geslagen.
Ida Gerhardt
Ida Gerhardt werd op 11 mei 1905 geboren te Gorinchem als tweede dochter in het gezin Gerhardt. Op het Erasmiaans gymnasium te Rotterdam was zij leerlinge van de dichter J.J. Leopold, die haar zoveel liefde voor de klassieken bijbracht dat zij klassieke talen ging studeren. Als classica was zij jarenlang werkzaam in het onderwijs, haar eerste vaste aanstelling was in Kampen, later was ze als docente verbonden aan de Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven.
Maar ze voelde zich in de eerste plaats dichter. Als meisje van vijf jaar wist ze al dat het woord in haar te vondeling was gelegd: ‘Waarvoor ik moest zorgen,/ met mijn leven moest borgen:/ tot aan mijn dood ‘. (Biografisch 1, Vijf Vuurstenen) “Poëzie”, zei ze ooit in een interview, “dàt is mijn partnerkeus geweest”.
Het dichterschap van Gerhardt is oer-Hollands en klassiek tegelijk. Het rivierenlandschap van haar jeugd – met zijn uiterwaarden, wisselende wolkenluchten en het altijd stromende water – is levenslang haar biotoop gebleven. Veel van haar gedichten getuigen van haar grote liefde voor de natuur en haar bezorgdheid voor ‘het verkwanselen en het schenden van het Nederlandse landschap’ Zo dicht zij reeds in 1949 in Kwatrijnen in opdracht:
Het schoon van Holland: welhaast doodgesnoeid;
de vogel zwijgt, de rank is uitgebloeid.
Een harde zon schijnt op de koolaspaden,
waarlangs gekneusde dovenetel groeit.
Toch schrijft Gerhardt geen brave natuurlyriek. Maar in dat verbeelde landschap is Hellas nooit ver weg! Zo kan een Groningse Sint Maartensoptocht uitgroeien tot een mytisch tafereel en we moeten ook niet vreemd opkijken als op de IJsselbrug bij Kampen een klassiek tableau tot leven komt. De tijden, zo zegt Gerhardt ergens, waren niet gescheiden.
Daarom ook kon zij, wandelend op het strand van een Hollands waddeneiland, over Sappho schrijven: ‘Nog staat haar voetstap in het gouden zand’.
Zij liet een omvangrijk oeuvre na: van Kosmos (1940) tot en met De Adelaarsvarens (1988) Diverse malen werd ze gelauwerd maar de P.C. Hooftprijs 1979 vormde een kroon op haar werk. Ida Gerhardt overleed op 15 augustus 1997 te Warnsveld bij Zutphen.
—
Meer over Ida Gerhardt:
Ida Gerhardt genootschap
Koninklijke Bibliotheek
Wikipedia
Kwade dagen – Ida Gerhardt
Ga niet naar anderen als dat leed u slaat
dat een mens kromt, of als een wig u splijt;
ga niet naar anderen: raak uw kracht niet kwijt,
die harde kern, waarmee u het bestaat.
En houd uw huis in stand, gelijk altijd.
Woestijn – Ida Gerhardt
Geen enkel raam dat werkt. De tocht der buitendeur
tot in de laatste hoek der schilferige gangen.
En zwijg van de wc’s. – Een nameloze geur
blijft veertig weken aan de klamme muren hangen.
Kerstnacht – Ida Gerhardt
Kerstnacht – het woord is als een lafenis,
een koele sneeuw, glanzend onder het zachte
stralen der sterren – op de landen is
het weerloos stil, een ongerept verwachten.
De gestorvene – Ida Gerhardt
Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde te gaan.
Het schip – Ida Gerhardt
Er kwam een schip gevaren;
het kwam van Lobith terug,
met grint en rivierzand geladen.
Het richtte zijn boeg naar de brug.
Tussenuur – Ida Gerhardt
Midwinterdag – De geur van oude jassen,
de gang met kalken licht om in te dwalen;
een schateren – grindstorting – uit een klasse;
en dan hoort men de school weer ademhalen.
Onvervreemdbaar – Ida Gerhardt
Dit wordt ons niet ontnomen: lezen,
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.