Wanneer ik dood ben en de donkren komen,
Geef me ’t portret niet mee, dat altijd mij
Ten hoofdeneinde stond en in mijn dromen,
Ik merk er toch niets van. Het is voorbij.
J.C. Bloem
Een man – J.C. Bloem
Een rood raam aan een oude gracht,
Een deur, die open schrijnt,
En een man, die even wacht
Eer hij in den nacht verdwijnt.
Later leven – J.C. Bloem
Hout voor het vuur, een boek en een glas wijn,
Dit zijn de dingen van het latere leven,
Die de alleen gewordene nooit begeven,
Maar steeds ter hand en nooit onwillig zijn.
De gelatene – J.C. Bloem
Ik open ‘t raam en laat het najaar binnen,
Het onuitsprekelijke, het van weleer
En van altijd. Als ik één ding begeer
Is het: dit tot het laatste te beminnen.
November – J.C. Bloem
Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
Insomnia – J.C. Bloem
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet zijn geschapen.