Aanhalig vleit langs mijn schreden
Mijn panter, die zwarte tijger.
Daar ik niemands gunsten weiger
Vier ik feest bij sluwen, wreden –
Vorsten liefst, vol boze lusten,
Schenders, die de schepping Gods
Vertrappen, met zoveel trots
Of zij de sterren zelfs blusten.
Wanneer ik ’t noodlot wil tergen
Gaan mijn vermetele tochten
Door gevangenissen, krochten
Waar zich moordenaars verbergen;
Tot ik eens terug moet komen
In een tuin aan verre kusten.
Die plek, om zo stil te rusten,
Wat wachten mij daar voor dromen.
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten in je inbox te ontvangen.