In de gezegende dagen
van jubelen en van bloeien
wanneer de hartstochten schroeien
en hun dorst naar de lippen slaat,
wordt soms ons geluk door vlagen
van sombre weedom verdorven:
dat zijn liefden, lang gestorven,
die beschuldigen van verraad.
De drift vervliegt als een rukwind,
het genot blijft nauwelijks heugen,
wat wellust heet, is een leugen,
de schoonheid een ijdel mom;
de mens, die nergens geluk vindt,
raakt vermoeid en afgezworven;
naar liefden, voorlang gestorven,
gaan dan zijn wegen weerom.