Ik wil geen winter meer, ik wil geen kou.
Ik wil me nu uitsluitend lekker voelen.
Dus niets, nee niets, mag mij meer af doen koelen.
O voorjaarszon, jij warmtebron, kom gauw.
Aan boeken, tafels, bed, pick-up en stoelen
blijf ik als jij verschijnt niet langer trouw,
als ik je stralen, waar ik zo van hou,
over mijn hele huis kan laten spoelen.
Mijn kamer baadt in het levend lentelicht,
dat door de harde wind niet wordt verwaaid.
Dit is de feestdag dat het ging gebeuren.
De zon schijnt nu al achter mijn gezicht,
en op de groeven van A Hard Day’s Night
waaiert het licht uiteen in duizend kleuren.
—