In rouwzwart groen een vroolijk vlekje rood:
Een blozend dak, een gladiolusvlam,
Een rozige appel of een hanekam,
Zal dat mij troosten over zomerdood?
Hélène Swarth
Herfstboom – Hélène Swarth
Ik weet een boom, die staat alleen te sterven,
Zijn ijle twijgen spreidende op de luchten,
Als vleuglen van een reuzevogel: – vluchten
Wil hij van de aarde, waar hij vreugd moet derven.
Slapend kind – Hélène Swarth
Terwijl daar buiten wilde stormen loeien,
Slaapt, in haar bedje, ’t lieve kind tevreden:
Half blootgewoeld, de reine rozeleden,
De frische wang nog blozend-warm van ’t stoeien.