‘s Ochtends breek ik een wijnglas.
Ik zeg een ik bedoel mijn. Ik heb
één wijnglas. Had, één.
Alles is verschoven sinds ik ben
verloren. Sinds mijn orde van achter
het vertrek aan alles ruimen, sporen
wissen, niet meer werkt. Nu
spaar ik stukjes hem.
De mens is een verzamelaar. Ik ben,
en wat ik niet vastleg is niet gebeurd.
Ik wil dat alles is gebeurd. Ik vind.
‘s Middags vind ik een hemd
en as onder mijn boekenkast, haartjes
van zijn borst en baard, een bonnetje
van de muziek, lege flessen,
alles leg ik in bed.
Bij nader inzien toch een doos, en
‘s avonds nog mijn portglas gebroken.
Niet één, maar mijn. Nu geen.
—
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.