Na vele jaren
zag ik hem weer,
als altijd op de fiets,
en onveranderd.
Hij reed aan mij voorbij,
zei niets,
of ik een vreemde was.
Nadien sprak ik zijn vrouw,
die mij terloops vertelt,
dat hij, al jaren voor zijn dood,
niet had gefietst.
Zij heeft een steen voor hem besteld
(zij is een goede vrouw)
van ’t geld, dat hij haar achterliet.
Vrij onverwachts zegt zij:
‘Ik weet het niet,
het is in huis zo stil,
misschien dat ik weer trouw.’
(ik denk: ’t Is de familie die het wil’)
Wanneer ik haar verlaat
zie ik hem weer,
als altijd op de fiets.
Hij stopt; ik vraag hoe het hem gaat,
hij zwijgt, maar in z’n ogen staat:
‘Verwijt haar niets’.
Nog vele malen zal ik hem zien,
als altijd op de fiets,
en telkenmale zal het zijn
of niets veranderd is.
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.