Als de wind huilt blijven tranen
uit, het is de lucht die jammert
de muren die mekkeren. De wind
raast voort, roeit over de aarde,
slaat monden aan en laat geen traan
om de vlucht van blad en de lamme
takkenvleugels.
Om het hart een harde hand, om
de wereld overmoed, overvloed,
een gulzig dijen. Het hart breit een
tapijt tegen eelt en heerszuchtig vel
De aarde laat de wormen werken.
Het gras, moegeblazen, laat zich
grazen, alle grond is hof, en soms
een schubben borst die moeizaam rijst
en roestig daalt. Terwijl de wind
drijft, jaagt, begaat,
maakt het hart een wollen weideveld
en wijst zich herder over dauw
en addertongen in pure tweezaamheid.
Het beeld snijdt, het wil los, bevrijdt.
Ik moet het anders schrijven:
het dolle hart, de wilde wind en wat
daartussen blijft.
—
Meer over Margreet Schouwenaar
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.