Den Haag, stad, boordevol Bordewijk
en van Couperus overal een vleug
op Scheveningen aan, de villawijk
die kwijnt en zich Eline Vere heugt.
Gerrit Achterberg
Werkster – Gerrit Achterberg
Zij kent de onderkant van kast en ledikant,
ruwhouten planken en vergeten kieren,
want zij behoort al kruipend tot de dieren,
die voortbewegen op hun voet en hand.
Dryade – Gerrit Achterberg
Ik heb de linde heilig doen verklaren,
die ik gedurig voor een vrouw aanzie.
Ver genoeg weg wordt het verschil nihil:
de stam het lichaam, klederen de blaren
en goud haar de bloesem bovendien.
Moeder II – Gerrit Achterberg
Ik zat met moeder aan de haard, zij breide
en ik deed niets dan cigaretten roken.
Ze zei: jongen, je moet niet zoveel roken;
Je moet er vanaf morgen mee uitscheiden.
Moeder I – Gerrit Achterberg
Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen:
zij moet de kamer doen; stof beeft;
dan dweilen, voor het eten zorgen,
zien wat van gisteren overbleef.