Zo’n zomernacht
waarop wij achteroverhangend
in onze campingstoeltjes meteoren tellen.
Waarop woorden als motvlinders
uit onze monden fladderen
elkaar bij kaarslicht stommelend bereiken
vergeefs proberen het vlammetje te mijden.
Zo’n nacht
waarop wij verdoofd op ons luchtbed landen
jij voorbijschietend geluk op het tentdoek tekent
ik met mijn vingers op jouw buik
het motje volg dat bij jou naar binnen vloog
het spartelend aantref
vlak achter jouw navel
de pootjes omhoog