ik herinner me wel de sneeuw,
de Karelsbrug in Praag, hoe jij –
hoe jij tot op vandaag lacht om
iets dat ik niet zag, wat vlokken
van mijn schouder slaat.
Hoe ieder zinloos ingewikkeld
sneeuwkristal op kinderkoppen
achterblijft en erger:
dat het ons niet daarom gaat.
Maar of er een moment zal zijn
waarop wij wezenlijker samen
– ik weet niet eens of wij
dat toen wel waren, wat jij
voorbij mijn blikveld ziet.
Taal valt armoedig in een zin als:
weet je nog we gingen
met de eerste sneeuw naar Praag
om samen op de brug te staan
en smelt al bij; we gingen niet.