Er zat een wollen kindje in de trem
Met wollen voetjes op de bank te spelen.
Hij had een prentenboek met drie kamelen.
Kamelen in de sneeuw. Het was van hem.
Grijze gedachten hingen om ons heen,
van al die mensen die om ons zaten;
men kon ze horen zonder dat ze praatten.
Armzalige gedachten in lijn 1.
Die van een boer. Uit Koog, of Krommenie?
Die van de juffrouw met de rode handen
en van de heer met veel te witte tanden
en van de dame met de petit-gris.
Er is geen geld. Z’n jas moet opgeperst.
Nou moet het uit zijn met die onderhuurder.
Konijn is nog te doen. Kalkoen is duurder.
En waar moet opa blijven met de kerst?
En iedere gedachte werd een ding.
Er is geen geld. Amerika. De Russen.
Ook mijn gedachte kringelde daartussen…
Kamelen in de sneeuw? Wat zonderling.
Er kwam een halte op een schemerplein.
Het kind werd aan z’n handje meegenomen;
ik zag hem buiten gaan. Onder de bomen.
Ik zag hem lopen, dapper, wit en klein.
De drie kamelen liepen voor hem uit
en losten langzaam op tegen het duister.
We reden weg. De tram was zonder luister
en natte sneeuw vervaagde aan de ruit.
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.