Woorden op zinnen gezet, zucht
naar een ander ik, vinden aarde;
vallen buiten zicht, in droogte of
gretige grond. In hun regels lig ik.
Ik keer mij om en om, wil verhaal,
zoek stem. Mijn adem, maakt daken.
Er wordt gewoond in taal. Jij en ik
praten ramen, hangen vragen, slaan
vloeren om te staan, klinkers om te
sluiten, deuren om door te gaan. Jij en ik
weten hoe ruim een mond moet zijn,
hoe licht van draad, hoe volmaakt
van vergeten. Zo leggen wij frases
in bed, dekken opzet toe, praten
met onszelf in eigen naam tot een
ogenblik, een verstaan. Een evenbeeld,
een nieuwer ik, tot een deur open
kan gaan. We komen eruit of niet.
—
Over Margreet Schouwenaar