Lelijk als de nacht snikt stil de straatsteen.
Ook de straatsteen heeft een onderkant, een keerzij
donker als de achterkant van de maan of
obscuur als oeroude kamelentred onder de aartsvader.
De straatsteen wordt door autobussen overreden
en hij wou zanger zijn, ster in de winterlucht.
Zijn wens is zo klein maar ochgot en toch ruw verstoten
door jullie wiel vervloekt hij ons en snikt maar.
De straatsteen wil bloed zien aan de paal, ja.
Kan t geen ster zijn, zegt hij, dan alsjeblieft asfalt.
De straatsteen vervloekt de stad die hij opbouwt.
Kan t geen asfalt zijn dan weer zand, woostijn, zegt hij.
—
Over H.H. ter Balkt
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.