De eenzame zwarte boot
vaart in het holst van de nacht
door een duisternis, woest en groot,
de dood, de dood tegemoet.
Ik lig diep in het kreunende ruim,
koud en beangst en alleen
en ik ween om het heldere land,
dat achter de einder verdween
en ik ween om het duistere land,
dat flauw aan de einder verscheen.
Die door liefde getroffen is
en door het bloed overmand
die ervoer nog het donkerste niet,
diens leven verging niet voorgoed;
want de uiterste nederlaag
lijdt het hart in de strijd met de dood.
O! de tocht naar het eeuwige land
door een duisternis somber en groot
in de nooit aflatende angst
dat de dood het einde niet is.