Ik waag mij haast niet in die straat
waar gloeiend puin in ’t donker staat.
De wind loeit om een bouwvaltop,
een schelle vlam schiet suizend op,
belichtende als in spotternij,
de resten van wat huisgerei.
Hier vond wie dagelijks nam en gaf
een ruw en eindloos massagraf.
Het werk van hersens, hand en lust
is even grondig uitgeblust.
Ik wend mij naar de waterkant.
De schepen liggen leeggebrand.
Het water, d’eeuwenoude baan,
voert bloed en roet naar d’oceaan.
Daar staat de dood nog op de brug,
een zwarte schaduw, recht van rug.
Och broeders, hij bleef ongedeerd
terwijl uw schim hier langs marcheert.
Links, rechts . . .
van staal en glas en steen en hout,
die kleine wereld is hersteld,
bolwerk van koopwaar, zee en geld,
als er gewerkt weer wordt op de as
van wie voor kort hier werkend was –
Dan zullen nog bij nieuwe maan
uw schimmen door de straten gaan, Links, rechts . .
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
wanneer is dit gedicht geschreven?
Ik ben er niet helemaal zeker van maar ik denk in 1940, kort na het bombardement op Rotterdam, waar zij destijds (waarschijnlijk) nog woonde voordat zij naar Den Haag verhuisde.