Vergeef het mij, maar ‘k durf u niet genaken,
daar mijn gelaat nog glimt van ‘t laatst ontbijt,
en gij misschien reeds uren bezig zijt
uw duizendvierde slootje schoon te maken.
Willem Elsschot
Bij het doodsbed van een kind – Willem Elsschot
De aarde is niet uit haar baan gedreven
toen uw hartje stil bleef staan,
de sterren zijn niet uitgegaan
en ‘t huis is overeind gebleven.
Brief – Willem Elsschot
Lamme smeerlap, met je baard,
dor van geest maar dicht behaard,
die ons daar stond aan te staren
of wij huursoldaten waren.
‘k Weet nog alles, luizig dier,
ook al zit je ver van hier,
teruggetrokken en stokoud
in een blokhuis vol met goud.
Het huwelijk – Willem Elsschot
Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.
Spijt – Willem Elsschot
Dat in gemelijke grillen
ik mijn dagen kon verspillen,
dat ik haar voorbijgegaan
of een steen daar had gestaan,