Soms, ’s avonds, staat mijn vader in de kamer.
Vreemd oud geworden, haast vel over been.
‘Slapen ze, Stientje en de jongens?’ ‘Ja, hoor.’
(Zij mogen hem niet zien.) Hij zucht tevree.
‘Maken ze ‘t goed? Geen zieken?’ ‘Nee, geen zieken
gelukkig. Alles prima.’ Hij glimlacht,
klein op een puntje van de bank, zijn
benen nog korter dan toen hij een jongen was.
We praten niet, maar ‘hou je taai, hè!’ knikken
we als vroeger. ‘‘k Ga weer eens. Dag knul.’ Hij staat
nog even voor mijn moeders jeugdfoto.
Het tuinhek piept. Ik luister naar zijn stappen,
die vederlichte, bulderende stappen
van iemand die terug moet in de dood.
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.