Mijn handen waren vastgebonden.
Maar dat hoefde niet.
Ik had mijn handen toen al afgelegd.
Uit de kooien van mijn ogen
vlogen alle kleuren weg. Hun
schaduw wiekte voor mijn voeten.
De menigte joelde.
Mijn oren echter waren vijvers
waarin elk woord verdronk.
Ja en amen had ik langzaam
in mijn tong gerold. Mijn lippen liet
ik achter in de kus die aan de
overkant zou blijven wonen.
In de nok van mijn hoofd had ik
uitgelezen kruiden
opgesnoven. Ze droogden me
en leeg werd ik. De zon
brandde me op nog voor het
eerste pluimpje rook opsteeg
uit een dorre stapel angst.
Ontdek meer van JKleest
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.