Mijn vader kon zo prachtig voor leeuw spelen:
hij zat gehurkt onder de tafel, schoot
er plotseling brullend onderuit en sprong je
door heel de kamer na tot hij je had.
C. Buddingh
Meisjes – C. Buddingh’
Ja, zo vanaf mijn zestiende heb ik
rabiaat achter de meisjes aangezeten.
‘k Wist wel niet wat ‘k moest doen als ‘k er een ving,
maar ‘t waren zulke fabelachtige wezens.
Eenmaal per jaar, op 13 mei… – C. Buddingh’
Eenmaal per jaar, op 13 mei,
is ’t groot feest op de Mokerhei:
dan komen alle gorgeldieren
bijeen om hun bestaan te vieren.
De blauwbilgorgel – C. Buddingh’
Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban!
Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! Ga heen! Ga heen