‘Wat doodalleen zijn wij,’ denk ik, ‘wat giert de
Bulderbast om ‘t graf. ‘t Is àl verloren werk…
Te zien hoe ijdel hier zijn hulsel rentenierde…
Het is mij droef te moe. Des ochtends, in de kerk,
Gerrit Komrij
Fietstocht – Gerrit Komrij
Het verre postkantoor was de magneet.
Niet om de luchtpostzegels of de taal
Van overzeese stempels – nee, het deed
Op tweehoog ’s middags dienst als jeugdleeszaal.
Gerrit Komrij
Dichter, essayist, prozaïst, librettist, criticus, vertaler, toneelschrijver, jeugdboeken-schrijver en bloemlezer. Hij kreeg voor zijn gehele oeuvre achtereenvolgens de Kluwer-prijs (1983), de Frans Erens-prijs (1992) en de P.C. Hooft-prijs (1993). Dichter des Vaderlands 2000-2004.
Na zijn eindexamen gymnasium, in 1963, verhuist hij naar Amsterdam en studeert Algemene en Vergelijkende Westeuropese Literatuurwetenschap. In 1964 ontmoet hij zijn latere levenspartner, de beeldend kunstenaar Charles Hofman. In 1965 verhuist Komrij naar Kreta en debuteert met poëzie in Hollands Maandblad. Een jaar later keert hij terug naar Amsterdam, waar hij in 1967 als redacteur bij De Arbeiderspers komt te werken. In dat jaar gaat hij samenwonen met Hofman en publiceert hij zijn eerste vertaling.
In 1968 brengt hij zijn debuutbundel uit. In 1969 treedt hij toe tot de redactie van Maatstaf. Vanaf 1972 schrijft hij kritieken voor Vrij Nederland. In 1976 verschijnen zijn eerste televisiekritieken in het NRC Handelsblad. Deze worden opgenomen in het boek Horen, zien en zwijgen. Vreugdetranen over de treurbuis (Arbeiderspers, 1977), dat in 1984 de zevende druk beleefde.
—
Meer over Gerrit Komrij op:
Nederlandsepoëzie
Koninklijke Bibliotheek
Wikipedia
Een verre reis – Gerrit Komrij
Je ging, gezeten in een emmer, naar een
Zekere streek op reis, waar enkel grote,
Pokdalige dokters en goede heelkruiden waren.
Dat was een reis, die je nooit heeft verdroten.
Stille liefde – Gerrit Komrij
Als ik jou van mijn liefde zou vertellen
Zou ik je, vrees ik, helemaal verliezen.
Ik moet mij met haast niets tevreden stellen
Of je ontberen—er valt niet te kiezen.
Feest – Gerrit Komrij
Je nam beleefd je hoed af voor dat vreugde-
Vuurtje. De hele nacht door was het lente.
Het brandde, brandde tot je niet meer deugde.
De mensen! Hun gezicht! En hun pigmenten!
De sfinx – Gerrit Komrij
Er staat een oude stad in de woestijn
Die sedert lang verlaten is. Agaven
En distels groeien er. En op het plein
Troont dof een sfinx tussen vervallen graven.
De lente of beter zicht op de bloesems – Gerrit Komrij
Er komen zoele geurpatronen vrij,
De blaadjes schieten gratis uit de bomen
En mei, dat rijmt op ei en honingbij,
Dus snap je dat het voorjaar is gekomen.
De zwijgzaamheid – Gerrit Komrij
Eer maakt men lakens wit met inkt,
Eer speelt men schaak met bezemstelen,
Eer vindt men nog een roos die stinkt,
Eer ruilt men stenen voor juwelen,
Alles blijft – Gerrit Komrij
Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
De muur werd afgebroken. Van het puin
werd verderop een fundament gemaakt.
Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.