Over onthechting en de onkenbare medemens
Het tweede boek van Willem Frederik Hermans, De tranen der acacia’s, kende een moeizame start. Het heeft bijna twee jaar geduurd voordat het in het najaar van 1949 is verschenen. Er was nogal wat reuring over de inhoud en het was moeilijk om een uitgever te vinden die het aandurfde. In die jaren werd er nogal negatief gereageerd op het taalgebruik, het nihilisme van de hoofdpersoon en op de losbandige passages. Voor de lezer van nu is dat onvoorstelbaar, het is eerder nogal braafjes en heeft eerder de geur van spruitjes dan van iets pikants.
Roman
De Bezige bij
November 2005
Hardcover
489
In puinhopen voel ik mij prettig, ergens ander hoor ik niet thuis, zegt Arthur Muttah, de hoofdpersoon in De tranen der acacia's. Toen het boek in 1949 verscheen, herkende een hele generatie zich in dit pessimistische levensgevoel.
De eerste grote roman van Willem Frederik Hermans, die opschudding veroorzaakte vanwege het zogenaamde onzedelijke karakter, ging over de naoorlogse actualiteit. Ruim een halve eeuw later is de actualiteit vanzelfsprekend veranderd. Maar de zeggingskracht van de roman is dat geenszins.
Want behalve een perfecte demonstratie van Hermans kijk op de wereld is De tranen der acacia's een schitterend en tijdloos portret van een ontwortelde jonge man die niet weet waar hij met zijn jeugd, ambities en onzekerheden heen moet. Op indringende wijze laat Hermans zien hoe Muttah zich door het leven ploegt, in conflict met zijn familie, modderend met zijn minnaressen, eenzaam, lusteloos en wellustig.